MOSUL - Met een handgeschreven visum gingen ze door Irak, op de lunch bij sjeiks en theedrinkend met vicegouverneurs en burgemeesters. Judit Neurink, die ruim tien jaar in Irak woonde en werkte, ging samen met fotograaf Eddy van Wessel terug naar Mosul, een voormalig bolwerk van ISIS. Op vraag van het Fonds schreef ze het verhaal achter het verhaal.
Zes dagen hadden we, om eens rustig rond te kijken in Mosul, de stad die fotograaf Eddy van Wessel kende van de oorlog tegen de terreurgroep ISIS, en ik vooral van mijn bezoeken daarna. Wat een luxe, om deze keer eens gewoon alle tijd te hebben!
Deze keer hadden we de moeite genomen om via Bagdad te reizen, zodat we een heus Iraaks visum in ons paspoort hadden, in plaats van het exclusief Koerdische (of in mijn geval een Koerdische verblijfsvergunning) waarop we voorheen altijd reisden. Dat was niet meer voldoende, meldden de verschillende fixers met wie ik vooraf contact had. Om daarmee de controleposten van de Koerden, en het Iraakse leger en de milities te passeren, zoals ik vanaf de bevrijding in 2017 gewend was geweest, dat ging niet meer. Vandaar dat we de omweg via Bagdad namen, in plaats van rechtstreeks te vliegen naar de Koerdische hoofdstad Erbil die onze uitvalsbasis zou zijn.
Ik koos uit de fixers voor Faisal Jeber, die ik in mijn laatste jaren als correspondent in Irak redelijk goed had leren kennen. We zouden tenslotte toch al gauw vier uur of meer per dag met hem op de weg zitten. Faisal weet ontzettend veel over zijn stad, en hij heeft altijd genoeg stof om over te praten. Met hem bezocht ik eerder de oude Joodse wijk in Mosul, en dankzij hem behoor ik tot een kleine groep die het Assyrische paleis heeft gezien dat ISIS heeft uitgegraven onder een prominente moskee in Mosul.
Bovendien weet ik dat het goed is als de interesses van de verslaggever en de fixer niet te veel uiteenlopen. Hij of zij helpt je immers de juiste gesprekspartners te vinden en heeft vaak zinnige aanvullende vragen - en kleurt daarmee mede je stukken. Gelukkig is daar tegenwoordig meer erkenning voor, en daarom noem ik Faisals naam ook onder mijn stukken.
Mannenwereld
Irak is een mannenwereld, waar je in het publieke domein weinig vrouwen tegenkomt. Het bleek in Mosul lastig te zijn om vrouwen te vinden die wilden praten over het onderwerp van een van de verhalen: de overheersing van de sjiitische milities in de stad. Faisal nam ons mee naar een keuken die ook aan militieleden maaltijden leverde, geheel gerund door weduwes en alleenstaande vrouwen - uitzonderlijk in Irak. We mochten binnenkomen, al mocht Eddy het maakproces van de dolma’s alleen fotograferen toen dat van de grond naar een tafel was verplaatst. Inhoudelijk kwam er echter niet veel uit, want het onderwerp was veel te bedreigend; die milities wil je niet tegen je in het harnas jagen, zeker niet als alleenstaande vrouw.
Dat het zo moeilijk was kwam ook deels door mijn keuze voor een mannelijke fixer. Vlak na de bevrijding heb ik in Mosul een paar keer gewerkt met een jonge vrouw, en dankzij haar kon ik echtgenotes van ISIS-mannen interviewen en een vrouwelijke ingenieur die tijdens de bezetting stiekem nieuws door had gegeven aan de BBC. In grote delen van Irak zijn het nog steeds gescheiden werelden, die van mannen en vrouwen. En daar heb je als verslaggever maar mee te werken.
Omdat Mosul nog geen goede hotels heeft, het er voor westerlingen nog niet helemaal veilig wordt geacht en ik bovendien in mijn vroegere standplaats Erbil nog gesprekken te voeren had en vrienden te bezoeken, namen we daar ons tijdelijke domicilie. Zo vertrokken we zes dagen lang ’s ochtends vroeg naar Mosul, om aan het eind van de middag voor het donker weer terug te rijden.
Aan de controleposten hadden we ondanks de officiële documenten die Faisal had voorbereid en ons Iraakse visum toch dikwijls oponthoud. We moesten er vier passeren. Twee Koerdische, een Iraakse en een van de sjiitische milities die na de bevrijding in Mosul zijn achtergebleven. De militairen en agenten aan de controleposten riepen als ze ons zagen: ‘Buitenlanders!’ Dan wilde kolonel Raed Abbas van de muhabarat, de Iraakse geheime dienst, ons in zijn kantoortje zien, en bij de Koerdische controleposten zaaide ons in Bagdad ‘on arrival’ slordig met de hand geschreven visum verwarring.
Mosul is dan misschien nog niet helemaal veilig, maar zo voelt dat helemaal niet. ISIS opereert vooral buiten de stad, en ’s nachts. Ik kreeg vrolijke kinderen achter me aan die ‘mister, mister!’ riepen, en in het theehuis wilden mannen graag hun mening delen. Toen we restauratiewerk wilden zien bij de Nouri-Moskee (waar ISIS het kalifaat uitriep en die ze voor vertrek platgooide), wilden alle arbeiders met ons praten, en een eiste lachend dat ik zijn tante zou worden; want hij wilde zo graag een familielid hebben in het buitenland.
Ondanks de rij bij de ingang van het gouverneursgebouw waar veel burgers buiten stonden met papieren waarmee iets moest gebeuren, mochten wij als buitenlandse journalisten meteen doorlopen. De vicegouverneur met wie ik sprak over de re-integratie van ISIS-families, had zelf familie in Den Haag, en dat schiep onmiddellijk een band. We gingen bijna als vrienden uiteen.
Iraakse gastvrijheid
Wat als vanouds indruk maakte, was de Iraakse gastvrijheid. Deze keer was er de breedsprakige burgemeester die thee, koffie en nog eens thee liet aanrukken. En altijd was er koud water; bij mensen thuis werd hetzelfde glas bijgevuld om uit te drinken. Overigens gaat dat eerst naar de mannen; het westerse ‘vrouwen gaan voor’ geldt niet in Irak. Dan zijn er de vele keren dat we zijn uitgenodigd voor de lunch maar zo beleefd mogelijk moesten bedanken omdat we geen tijd hadden. En die lekkere rijst, kip en saus in een opvangkamp bij familie van Faisal, die we niet konden weigeren ook al wisten we dat het gezin het niet breed had.
Eten doe je bij veel Irakezen thuis nog steeds op de grond. Ik vind dat een crime. Mijn rug en benen doen altijd pijn. Ik heb mezelf daar geleerd om zonder mes te eten, maar in Mosul kreeg ik meestal alleen een lepel. Of niet eens. Ik wilde praten met een jonge sjeik wiens vader en ooms door ISIS vermoord zijn, die ik al eerder sprak. Hij was blij me weer te zien, en deze keer mocht ik bij de mannen aanschuiven voor de lunch. Een grote schaal met stukken kip op plat brood stond in het midden op het speciale kleed op de vloer, waar de heren op aanvielen. Met hun handen. De gastheer zag hoe verlegen ik met de situatie was, en liet haastig bordjes en lepels voor ons aanrukken.
Bij de sjeik beging ik de vergissing om de gebedskralen te bewonderen die hij net als veel Iraakse mannen door zijn handen liet gaan. Ik verzamel die, en vond zijn beschilderde kralen mooi. Maar ik was even vergeten dat een Arabische gastheer zijn gast niets mag weigeren, en dus kreeg ik ze aangeboden. Beschaamd erkende ik mijn fout, maar weigeren kon ook niet meer, dus hangen ze nu thuis aan mijn muur.
Bij zo’n gesprek en zo’n lunch is er natuurlijk geen mondkapje te bekennen. Terwijl ik me had voorgenomen om het ondanks mijn dubbele Covid-vaccinatie toch zoveel mogelijk te dragen vanwege de lage vaccinatiegraad in Irak. Veel communicatie gaat echter non-verbaal. Glimlachen of ernstig of zuinig kijken, dat is net als knikken en gebaren belangrijk om een gesprek goed te laten verlopen. En dan zit een mondkapje in de weg. En je gesprekspartner doet het af, of draagt er geen. Het voelt onbeleefd om het er dan een te dragen. Mijn masker ging dan ook steeds vaker af.
Daarom maakten we ons allebei wel enige zorgen, toen we de PCR-test gingen doen die nodig was om het vliegveld van Erbil zelfs maar te mogen betreden. Gelukkig waren de rijen van de eerste weken na de lockdowns er niet meer. Het systeem met nummertjes liep naar Koerdische begrippen ongekend geordend; voor een keer kon niemand voorkruipen. Na een kwartiertje op een onze beurt wachten kregen we een wattenstaafje in de neus, en aan het eind van de middag stonden onze resultaten online. Negatief. We slaakten allebei een zucht van verlichting.
Judit Neurink, 1 oktober 2021
Foto: Judit Neurink en Eddy van Wessel bij de jonge sjeik Ahmed in zijn ontvangstzaal